Jiddisje taal

“het Jiddisj is een taal van ballingschap. Een taal zonder land, zonder grenzen, zonder ondersteuning van enigerlei regering.”

- Isaac Bashevis Singer

De geschiedenis van het Jiddisj begint al in de vroeg Christelijke tijd toen Joden met de Romeinen meetrokken naar de Germaans sprekende landen om zich daar te vestigen als handelslieden. Hun Hebreeuwse handelstermen beïnvloedden de Germaanse landen.

In de 12de en 13de eeuw werden de Joden steeds meer uitgesloten van economische posities ….. zeker na de pestepidemieën, waarvan de Joden vaak als oorzaak werden gezien. Ze werden vervolgd en op veel plaatsen verdreven. Een deel trok naar Polen en Bohemen waar ze Jiddisj bleven spreken.

Uitgelicht Jiddisj woord

meer Jiddisje woorden >


Woordenlijst

  • bajes

    gevangenis (van bajit = huis)

  • bolleboos

    (Jiddisch-Hebreeuws) iemand die ergens in uitmunt, slimmerik, een zeer intelligent persoon

  • gabber

    vriend (van chaveer = vriend, maat, kameraad)

  • gajes

    uitschot, slecht volk (afkomstig van het woord voor ‘dieren’ khayes).

  • gallisch

    boos, wrevelig

  • gein

    plezier, lol (van chen = pret, behagen)

  • geteisem

    uitschot, slecht volk (van chatat = zondeoffer)

  • gotspe

    onbeschaamde brutaliteit, vrijpostigheid

  • hoteldebotel

    in de war, volledig van slag, stapelgek, dolverliefd.

  • jatten

    handen, ‘klauwen’. Bijv.: ‘Blijf met je jatten van een ander af!’

  • kaffer

    boer, lomperd

  • kapsones

    hoogmoed

  • koosjer

    in orde, oké, zuiver

  • majem

    water, regen (vooral in Amsterdams dialect, van majiem = water)

  • mazzel

    geluk

  • meier

    benaming voor biljet van 100 gulden (van mei’oh = honderd)

  • mesjogge

    (Jiddisch-Hebreeuws) (informeel) gek, krankzinnig, dwaas, gestoord, maf, lijp

  • nesjomme

    (Jiddisch-Hebreeuws) ziel, gevoel, betrokkenheid

  • penoze

    boeven, onderwereld (van parnasa = werk, broodwinning)

  • pleite

    weg, verdwenen. ‘Zullen we pleite maken!’ (‘Zullen we weggaan?’, van pleta = vlucht)

  • schlemiel

    arme man, loser, kneusje

  • sjacheraar

    beunhaas

  • sjoege

    kennis, begrip, benul

  • stiekem

    heimelijk

  • tof

    goed